Wat is Allergie?

Allergie is een overgevoeligheidsreactie van het afweersysteem op stoffen van buiten het lichaam die normaal niet een dergelijke reactie geven. Het afweersysteem behoort elementen, zoals bacteriën, virussen en andere microben te vernietigen. De hygiëne hypothese stelt dat door het huidige hygiëneniveau het afweersysteem te weinig normale “vijanden” heeft om aan te vallen en richt het afweersysteem zich tegen andere niet in het lichaam behorende stoffen, zoals  stuifmeel en bepaalde voedingsstoffen.

Bij een allergische reactie komen bepaalde antistoffen, zoals histamine vrij in het lichaam die de allergische klachten veroorzaken.

 

 

Voordat hierin gegaan wordt op wat een allergie is wordt eerst uitgelegd hoe je allergisch wordt. 

Zoals je hierboven kunt zien gebeurt het ontwikkelen van een allergie in twee-stappen. Na blootstelling kun je eerst gesensibiliseerd worden. Pas als je gesensibiliseerd bent! dan kan de tweede stap gezet worden en kun je een allergie ontwikkelen.

 

Om gesensibiliseerd te raken zijn een aantal factoren belangrijk:

  • Hygiëne hypothese

Over het ontstaan van allergieën is dus nog niet veel bekend. Er zijn allerlei gedachten hierover en een van de meest gangbare is de hypothese van de hygiënehypothese, deze gedachtegang legt een oorzakelijk verband met het ontstaan van allergieën in het gegeven dat de omgeving en levensomstandigheden van de mens steeds schoner zijn geworden en dat er daardoor een onbalans is ontstaan waardoor het lichaam (afweersysteem) zich gaat keren tegen stoffen die eigenlijk geen gevaar voor het lichaam zijn.

  • Atopisch syndroom

Daarnaast is gebleken dat er ook erfelijke componenten zijn bij het ontstaan van allergieën, dit noemt men atopie.
Statistisch onderzoek wijst uit dat de kans dat er binnen een gezin waar de ouders geen allergieën hebben (om het even welke allergie (inhalatieallergie zoals hooikoorts, astma, contactallergie, etc.) ) er toch nog zo'n 10% kans bestaat dat een nieuw geboren kindje een allergie gaat ontwikkelen (om het even welke allergie).
Als één van de ouders een allergie heeft (gehad) dan stijgt de kans naar 20%; als één van de ouders én een ander kind (of kinderen) binnen het gezin een allergie heeft (gehad) dan stijgt de kans naar 30 - 40%; maar als beide ouders een allergie hebben (gehad) dan is de kans gestegen naar 70 - 80%.

Het Atopisch Syndroom is volgens de CBO-consensus Diagnostiek van het Atopisch Syndroom (1987) een samenstel van ziektebeelden, zoals astma, atopisch eczeem en Pollinosis, waaraan waarschijnlijk een erfelijke aanleg ten grondslag ligt.

 

Op basis van deze erfelijke aanleg is de kans op een Immunoglobuline (IgE) gemediëerde allergie groot.

De definitie van Allergie is volgens de CBO-consensus:
"Een in kwalitatieve zin veranderde gevoeligheid op basis van een immunologisch proces voor een stof die van buiten het menselijk lichaam afkomstig is."

 

Deze immunologische processen worden door Gell en Coombs ingedeeld in vier typen (welke soms in een of meerdere combinaties tegelijk voorkomen).

 

Typen allergische reacties 

Type I:

IgE-antistof gemediëerde allergie, waarvan Anafylaxis een extreem voorbeeld is.

Type II:

IgG-antistof gemediëerde allergische reactie

Type III:

allergische reactie die zich richt naar oppervlakte antigenen op weefsels

Type IV:

cel-gemediëerde allergische reactie

 

Type I allergie (IgE-gemediëerde allergie; allergie van het onmiddellijke reactie type)

Dit type allergie wordt veroorzaakt doordat bij reeds eerder gedesensibiliseerden het gevormde IgE is gebonden aan mestcellen in onder andere de huid, de membranen van het oog, de neus, de mond, de luchtwegen, het darmkanaal en aan de basofiele granulocyten (een ander type cellen) in de bloedbaan. Doordat het binnendringende allergeen reageert met het celgebonden IgE vindt er een degranulatie van deze cellen plaats, waardoor grote hoeveelheden chemische stoffen ((ontsteking-)mediatoren) vrijkomen, zoals bijvoorbeeld histamine en ontstekingscellen zoals eosinofiele granulocyten. De optredende reacties vinden plaats binnen vijf tot tien minuten na contact met het allergeen.
De hoogte van de IgE-spiegel is min of meer gecorreleerd met de kans op klinische verschijnselen. Naast het IgE zijn er andere factoren bepalend voor de ernst van de klinische verschijnselen, zoals de duur en intensiteit van de blootstelling aan het allergeen, de gevoeligheid van het doelorgaan en de gevoeligheid van de mestcellen voor de vrijgave van mediatoren.

 

De prevalentie van deze IgE-gemediëerde allergie is groot en wordt momenteel geschat op 15 tot 20% van de bevolking. Ongeveer 80% van alle allergieën heeft betrekking op de luchtwegen, de resterende 20% bestaat uit allergieën met betrekking tot de huid en het maag-darmkanaal.

 

Toename allergie:

Allergie is een sterk in omvang toenemende afwijking.
Uit Zwitserland zijn betrouwbare cijfers voorhanden over de toename van hooikoorts (Pollinosis): in 1926 kwam dit voor bij 1% van de Zwitsers, in 1950 bij 3 tot 4%, in 1996 bij 15 tot 20%.

 

 

Diagnose:
De belangrijkste pijler van de diagnostiek is de anamnese. Daarnaast kan het in de bloedbaan circulerende totaal IgE of het allergeenspecifieke IgE worden bepaald.
De bepaling van het totaal IgE heeft nauwelijks waarde voor de diagnostiek van type 1 -allergie. Alleen als de allergeenspecifieke IgE-bepalingen negatief zijn, kan een verhoogde totaal IgE-spiegel wijzen op een IgE-gemediëerde allergie ten opzichte van een of ander zeldzaam voorkomend allergeen.
De aanwezigheid van een specifiek IgE tegen een bepaald allergeen kan worden aangetoond met de Radio Allergo Sorbent Test (RAST) of een soortgelijke test met een niet-radioactief label. De test kan worden uitgevoerd als screentest met meerdere allergenen tegelijk of, als er op grond van de anamnese een vermoeden is van een bepaald oorzakelijk allergeen, direct met dit allergeen. Omdat bepaalde stoffen uit meerdere allergenen bestaat, kan er tegenwoordig ook bepaald worden of iemand voor specifieke allergeentypen antilichamen heeft aangemaakt.

IgE-gemediëerde reactie
Hierbij spelen mestcellen een rol. Deze bevatten onder andere histamineblaasjes. Een tweede hoofdrolspeler is het immunoglobuline type-E, een antistof dat normaal een functie heeft bij parasitaire infecties. Wanneer een allergeen (zoals pinda) zich 2 maal bindt aan een IgE op de celmembraan van een mestcel, zal deze mestcel zijn inhoud uitstorten en deze vasoactieve aminen (onder andere histamine, serotonine en prostaglandine) zullen een aantal veranderingen veroorzaken in het lichaam:

 

- vaatverwijding (vasodilatatie van de bloedvaten in de huid)
- vernauwing van de bronchiën van de longen
- afname van de hartactiviteit

 

Dit geeft tot gevolg:

 

- neusklachten: loopneus, niezen, gezwollen neusslijmvlies 
- moeilijke ademhaling: piepende ademhaling
- rode ogen: conjunctivitis
- huidveranderingen: roder worden, warmte afgeven, jeuk
- in ernstige gevallen bloeddrukdaling en shock, in extreme gevallen zelfs hartstilstand


De primaire therapie bij een hevige acute allergische reactie (anafylactische reactie) bestaat uit het toedienen van adrenaline door middel van een adrenaline auto-injector (bijv. de in Nederland verkrijgbare merken: Emerade®, EpiPen® of Jext®). Hierdoor gaan de bronchiën zich weer verwijden, de bloedvaten in de huid vernauwen (vasoconstrictie) en wordt de activiteit van het hart gestimuleerd.

Meestal is een allergische reactie niet levensbedreigend:
de meeste mensen die een type-I reactie doormaken, hebben hooikoorts. Effectieve middelen tegen deze reacties zijn de antihistaminica die het effect van histamine tegengaan; verder kunnen preventief onder andere mestceldegranulatieremmers (zoals cromoglicaat), en corticosteroïden worden gebruikt.

Een verschil tussen een anafylactische reactie en een anafylactoïde reactie is dat men in het eerste geval gesensibiliseerd moet zijn voor het antigeen, men moet m.a.w. antilichamen (IgE) aanmaken vooraleer de reactie kan plaats hebben. Men zal dus nooit bij het allereerste contact met een allergeen (bijvoorbeeld pinda) een reactie vertonen. Bij anafylactoïde (heet tegenwoordig niet-allergische anafylactische) reacties is deze sensibilisatie niet nodig: de allergenen hebben zelf een vasoactieve werking, wat histamine simuleert, zoals bijvoorbeeld bijengif bij een bijensteek.

              

Type II allergie (Cytotoxische allergie)
Bij dit type allergie reageert een celgebonden antigeen met antistoffen van het type IgG of IgM met als gevolg lysis (afbraak) van de cel.

Deze vorm van allergie, wordt ook wel cytotoxische reactie genoemd, ontstaat wanneer antilichamen zich gaan richten naar het oppervlak van cellen en weefsels, op de daar aanwezige antigenen. Zo start een reeks reacties die uiteindelijk de afbraak van cellen of weefsel veroorzaakt.
Een typisch voorbeeld is een bloedtransfusie tussen personen met een niet-verenigbare bloedgroep. Dit leidt tot agglutinatie van rode bloedcellen en in ernstige gevallen zelfs tot de dood.

Deze reactie betreft ook vaak een allergische reactie op een geneesmiddel. Het allergeen bindt aan een lichaamscel en verandert de eiwitsamenstelling van het membraan. Hierdoor wordt de lichaamscel als lichaamsvreemd herkend en wordt deze aangevallen door het eigen immuunsysteem. Het betreft hierbij een direct cytotoxische reactie door IgG of IgM (antilichamen). Schade wordt veroorzaakt door neutrofiele granulocyten en natural-killer cellen. De neutrofiele granulocyten laten proteolytische enzymen vrij die een ontstekingsreactie veroorzaken. Natural-killer-cellen laten granules vrij die ervoor zorgen dat de cel lyseert (stukgaat).

 

 

Type III allergie (immuuncomplex-ziekte)

 

Bij dit type allergie reageren in het bloed circulerende antigenen met antistoffen van het type IgG of IgM tot immuuncomplexen, waardoor zo’n 6 tot 8 uur na contact met het allergeen klinische verschijnselen ontstaan. Voorbeelden: reacties op schimmels (boerenlong), excrementen van vogels (duivenmelkerziekte), serumziekte.

Type IV allergie (cellulaire allergie)

Bij dit type allergie reageren gesensibiliseerde T-lymfocyten met het allergeen waardoor zich na 24 tot 48 uur een ontstekingsinfiltraat ontwikkelt. Voorbeelden: tuberculine huidreactie, contacteczeem door nikkel- of chroomzouten.

Deze allergie ontstaat door activatie van T-helper/induceer cellen(T-lymfocyten), die via de productie van diverse cytokinen het betreffende antigeen elimineert, maar tevens weefselschade veroorzaakt.

Deze gemediëerde immuunreactie is voornamelijk gericht tegen lichaamsvreemde cellen, zoals cellen die door een virus zijn geïnfecteerd of cellen van een transplantaat. Bij deze vorm spelen zowel de T-helpercel (Th-cel) als de cytotoxische T-cel (Tc-cel) een rol. Afhankelijk van de route kunnen twee reacties worden onderscheiden.

T-celcytotoxie (bij bijvoorbeeld bloed transfusie)

Een binding van CD4+-T-helper/induceercellen aan het antigeen (samen met het HLA-klasse-II-molecuul), zal via de productie van IL-1 en IL-2 leiden tot het ontstaan van CD8+-Tc-cellen die de doelwitcellen via een extracellulair mechanisme kunnen doden. Deze reactie treed het meest op bij virus geïnfecteerde cellen zoals bij hepatitis B. Deze behoort niet tot de allergische reacties. Maar het tweede mechanisme hoort wel tot de allergische reacties:

 

Vertraagd-type-overgevoeligheid 

 

Deze reactie wordt gemediëerd door lymfocyten en macrofagen. Wanneer een helpercel bindt aan een antigeen zal deze lymfocyt worden gestimuleerd tot het uitscheiden van chemokinen en cytokinen. Dit gebeurt waarschijnlijk door een aparte populatie van T-helpercellen. De chemokinen kunnen lymfocyten, monocyten en andere ontstekingscellen aantrekken en activeren. De belangrijkste ontstekingscel is de geactiveerde macrofaag welke op zijn plek wordt gehouden door macrofagen-migratie-inhibitiefactor (MIF). Deze macrofaag kan met mediatoren weefselschade veroorzaken en gefagocyteerd materiaal verteren. De doelwitcel wordt gedood, maar gaat gepaard met weefselbeschadiging en een ontstekingsreactie.
 

De meest voorkomende type-IV-vertraagd-overgevoeligheidsreactie is de huidreactie die dan gepaard gaat met een eczeem, rode en geïrriteerde huid. Deze kan bijvoorbeeld door een overgevoeligheid van latex komen (handschoenen/condooms). .

 

Allergenen

Dit is een verzamelnaam voor de stoffen die in staat zijn bij mensen een allergische reactie op te wekken. Er zijn duizenden verschillende soorten allergenen bekend, maar de allergenen die het meest bekend zijn: allergenen van de huisstofmijt en stuifmeel (pollen).   

 

Soorten allergie

 

We kennen o.a. de volgende groepen allergieën:

 

Allergieën volgens blootstellingsroute:

* Inhalatieallergie (o.a. huisstofmijtallergie, hooikoorts, latex)

* Contactallergie (o.a. nikkel, latex, chemische stoffen)

* Inname/Eten (voedselallergie)

 

Allergieën volgens bron:

* Voedselallergie (o.a. koemelk, ei, pinda, noten, garnalen)   

* Insectenallergie (o.a. bijen en wespen)

* Geneesmiddelenallergie (o.a. penicilline, pijnstillers)

 

Allergische sensibilisatie

 

U moet al eens eerder in contact zijn geweest met een bepaalde allergeen, voordat u in staat bent ergens allergisch op te reageren. Het afweersysteem ontwikkelt soms al na het eerste contact de mogelijkheid op deze allergeen allergisch te reageren. Dit is allergische sensibilisatie. Het immuunsysteem herkent die stof als een lichaamsvreemde stof en reageert vervolgens op deze “vijand”. Sommige allergenen veroorzaken gemakkelijker en sneller een allergie, ook is aanleg voor een allergie en de lichamelijke conditie van het lichaam een belangrijke factor. Mensen kunnen zelfs na vele jaren zonder problemen met een bepaalde stof plotseling een allergie tegen deze stof ontwikkelen.

 

Allergische symptomen


Symptomen zijn niet alleen afhankelijk van het soort allergie, maar ook van het type allergie en de plaats waar het allergeen contact maakt met het lichaam. (huid, luchtwegen, spijsverteringskanaal). 
Meer informatie over de allergische symptomen vindt u bij de info over de betreffende allergie.

 

 

Is het allergie?

Om vast te stellen of het om allergie gaat zal de huisarts in eerste instantie uitgaan van wat de patiënt hem vertelt, ofwel de anamnese. Als uit de anamnese blijkt dat de klachten door een allergische reactie kunnen worden veroorzaakt zal de huisarts een gericht allergologisch onderzoek laten doen om te zien wat precies de allergische reactie veroorzaakt. Er zijn verschillende soorten allergietesten: 

 

Plakproeven:

 

Wanneer een contactallergie wordt vermoed kunnen de zogenaamde epicutane allergietesten of plakproeven worden gedaan. De verdachte allergenen worden op de rug met behulp van pleisters aangebracht. Na 48 uur worden de pleisters verwijderd en 24 uur daarna wordt de huid gecontroleerd. Op de plek waar de huid in aanraking is geweest met de allergenen waar men allergisch voor is ontstaat roodheid en zwelling, soms zelfs een blaar. Alle stoffen kunnen in principe worden getest die er van verdacht worden een  contactallergie te veroorzaken. In Europa is een standaardreeks van te testen stoffen ontwikkeld, waar Europeanen het meest allergisch op reageren: de Europese Standaardreeks. Plakproeven worden niet toegepast voor de diagnose van voedselallergie. 

 

Priktesten:

 

Priktesten zijn zinvol wanneer men een voedselallergie of inhalatieallergie vermoed.

Een druppeltje allergenenextract wordt op de huid gedruppeld en vervolgens wordt met een naald door het druppeltje heen in de huid geprikt, zodat er een kleine hoeveelheid van de allergene stof in de huid terecht komt. Binnen 15-45 minuten na behandeling ontstaat bij een allergische reactie roodheid en zwelling van de huid op de plaats van de prikplek. Hoe groter de reactie hoe meer de geteste persoon gesensibiliseerd is voor die bepaalde allergeen.

 

 

Bloedtesten:


Voedsel- en inhalatieallergieën kunnen ook worden vastgesteld door middel van een bloedtest. Men onderzoekt dan of een bepaald soort eiwitten, het IgE in het bloed aanwezig is. Deze test noemt men ook wel RAST-test.

 

Eliminatie-provocatietest:

 

Bij deze test wordt contact met het verdachte allergeen geheel gestopt (eliminatie).

Wanneer de klachten verminderen of verdwijnen, wordt men weer blootgesteld aan het verdachte allergeen (provocatie). Als de klachten hierdoor weer terugkomen of verergeren is het bewijs voor de allergie geleverd. Deze test mag uitsluitend onder supervisie van een arts worden uitgevoerd, want bij heftige allergische reacties is de aanwezigheid van een gespecialiseerde arts en middelen ter bestrijding van de reactie noodzakelijk.    

 

Testresultaten

 

De uitslagen van bovenstaande testen geven alleen aan of iemand gevoelig is voor het allergeen waarop getest wordt. Een positieve uitslag wil niet zeggen of iemand allergisch is. Alleen door een diagnose in combinatie met aan het allergeen gerelateerde klachten (anamnese) kan gezegd worden of iemand allergisch is. 

 

Allergie – wat nu?

 

Wanneer een allergie wordt vastgesteld dient men het bewuste allergeen te mijden.

Dit betekent soms dat men zijn levens- en/of eetpatroon geheel dient te wijzigen. Allergieën kunnen een behoorlijke impact op uw leven hebben, want bij alles wat u doet of eet kunt u last hebben van of gaat u rekening houden met uw allergie. 

 

Voedselallergie:

 

Wanneer er sprake is van een voedselallergie is het samenstellen van de dagelijkse maaltijden een stuk lastiger, omdat bijvoorbeeld pinda’s en ei in heel veel beschikbaar voedsel worden verwerkt, zoals in koekjes, pasta’s, toetjes en vele kant en klaar producten.  Begeleiding van een diëtist is daarom erg belangrijk. Ook kan voedselallergie uw sociale contacten beperken, want u kunt niet meer zomaar even in een restaurant iets eten of bij vrienden thuis. Nog altijd dient van te voren goede afspraken over het eten te worden gemaakt of men dient zelf zijn eten mee te nemen. Wanneer de voedselallergie kan leiden tot anafylactische shock is het mogelijk om een Epinefrine bevattende auto-injector bij zich te dragen. Na blootstelling aan het allergeen kan men zichzelf met deze prikpen injecteren met Epinefrine. Hierdoor worden de verschijnselen die de levensbedreigende shock veroorzaken tegengewerkt, waardoor er meer tijd ontstaat om met spoed naar het ziekenhuis te gaan. <lees verder> 

 

Inhalatieallergie:

 

Wanneer er een inhalatieallergie is geconstateerd betekent dit dat men zijn leefgewoonten dient te veranderen en/of zijn

leefomgeving dient te saneren, om zo aanraking met het allergeen zo veel mogelijk te vermijden.

Bij huisstofmijtallergie kan samen met een longverpleegkundige een saneringsplan worden opgesteld. Meer informatie over sanering vindt u in het infogedeelte: Sanering. Bij hooikoorts dient men elk contact met pollen en

stuifmeel te vermijden. Medicijnen zoals Antihistaminica voorkomen dat de ontstekingsstoffen die ten gevolge van de allergie worden losgelaten in de luchtwegen en in de huid nu in de cellen opgesloten blijven. <lees verder> 

 

Contactallergie:

Wanneer er sprake is van een contactallergie moet men elk contact met de allergische stof vermijden door zijn levenspatroon te veranderen. Soms kan het betekenen, dat men bepaalde sierraden niet meer kan dragen, soms is het zelfs noodzakelijk ander werk te zoeken en/of omscholing te doen, wanneer men allergisch is tegen de producten waar men dagelijks mee werkt. De bedrijfsarts of Arbodienst kan hierbij adviseren. <lees verder>

 

Insectengifallergie:

Reacties op insectensteken zijn normaal, maar men kan allergisch zijn voor steken 
van leden van de Hymenoptera insectenklasse. Terwijl een normale reactie op een insectensteek kan bestaan uit rood worden van de huid en enige pijn, is een anafylactische reactie veel serieuzer en kan veranderingen in de ademhaling en bewusteloosheid inhouden, soms kan een reactie fataal zijn. Wanneer je ooit een allergische reactie hebt gehad is het waarschijnlijk dat je weer zal reageren wanneer je blootgesteld wordt aan het schadelijke insectengif, echter de ernst van de reactie kan variëren. Wanneer u, of iemand die u kent, een insectengifallergie heeft, dan zou u moeten leren hoe dit te voorkomen en hoe insectensteken te behandelen.
Het is voor u van belang om meer te leren over insectengifallergieën, inclusief informatie over de schadelijke insecten en wat te doen wanneer iemand is gestoken.
<lees verder>

               

Medicijnenallergie

<lees verder>

 

Latexallergie  

<lees verder>