Pinda-allergie lijkt vooral voor te komen bij de jonge kinderen en ca 80% van de eenmaal gesensibiliseerde en allergische personen blijven vaak allergisch voor het leven. Allergie voor pinda's wordt beschouwd als de meest voorkomende oorzaak van sterfgevallen als gevolg van voedselallergie. Voor 20% van de pinda-allergische kinderen bestaat er een kans dat er over de pinda-allergie heen wordt gegroeid, maar klaarblijkelijk heeft de initiële sensibilisatiegraad hier mee te maken. 

 

Volgens een artikel in Medisch Contact
Pinda-allergie komt veel minder vaak voor dan op basis van eerder onderzoek werd aangenomen. Dat blijkt uit een studie met gegevens van ruim vierhonderd huisartspraktijken in Engeland. Onderzoekers aangevoerd door Daniel Kotz van het Universitair Medisch Centrum Maastricht publiceren de resultaten binnenkort in Journal of Allergy and Clinical Immunology.

Tot op heden werd geschat dat pinda-allergie 5 tot 23 keer voorkomt per 1000 jongeren onder de 20 jaar (0,5 - 2,3%). Die schattingen waren gebaseerd op onderzoeken in betrekkelijk kleine steekproeven van de populatie. Kotz c.s. keken naar de diagnostische gegevens van huisartsen op nationaal niveau, door gebruik te maken van een omvangrijke database. Deze database bevat de gegevens van bijna drie miljoen patiënten, geregistreerd bij 422 huisartspraktijken.

Op basis van die gegevens stellen Kotz c.s. vast dat in de periode 2001-2005  ‘slechts’ bij 1,6 op de 1000 jongeren pinda-allergie werd gediagnosticeerd. (0,16%) en onder de gehele bevolking slechts op 0,05%. (8500 personen)

 

De allergie openbaarde zich in de meeste gevallen voor de leeftijd van 20 jaar. Net als andere allergieën, bleek ook pinda-allergie vaker voor te komen bij jongens dan bij meisjes. Daarnaast blijkt de sociaal-economische status van invloed: hoe welvarender het milieu, des te hoger de prevalentie van de aandoening.

 

Volgens Daniel Kotz zijn deze gegevens ook indicatief voor de situatie in Nederland, omdat de bevolking en de eerstelijnszorg vergelijkbaar zijn met die in Engeland.

 

IgE kruisreactiviteit en polysensitisatie

Klinisch relevante kruisreactiviteit tussen erwt en pinda is waargenomen bij drie patiënten (Wensing et al., 2003), evenals tussen pinda en lupine (Leduc et al. 2002).
Kruisreactiviteit van IgE's treedt op tussen pinda en soja (Lack et al. 2003). Personen met pinda-allergie vertonen echter zelden klinische kruisreactiviteit voor soja (Sicherer et al. 2000). Inhibitie-ELISA toont aan dat extracten van sommige noten (amandel, paranoten en hazelnoten) anti-pinda-IgE binden van de sera van 4 pinda- en noten-allergische patiënten (de Leon et al. 2003) en suggereert dat klinisch relevant kruis -reactiviteit tussen noten en pinda optreedt ondanks het ontbreken van een nauwe botanische relatie. Mittag et al. (2004) hebben aangetoond dat er klinisch relevante kruisreactiviteit is tussen berkenpollen en pinda's.

 

Andere klinische informatie

De allergeniciteit van geraffineerde pindaolie is sterk verminderd in vergelijking met pinda's en het kan niet allergeen zijn (Hourihane et al. 1997 [360]; Olszewski et al. 1998 [644]). Dit werd herbeoordeeld door Crevel et al. (2000) en Fremont et al. (2002)

 

Prevalentie-gegevens zijn gepresenteerd door Lack et al. (2003) [622] die 49 kinderen aantrof met een voorgeschiedenis van pinda-allergie waarvan 23/36 positief waren voor de provocatie bij in totaal 13.971 kinderen van 4-6 jaar geboren in 1990.
Het onbetwiste aantal omvatte 2 niet gelokaliseerd, 2 hadden anafylaxie gehad en 9 ouders weigerden.
Dit suggereert dat 0,22 - 0,24% op die leeftijd allergisch voor pinda's was.
Er werd een vermeend verband gelegd tussen de ontwikkeling van pinda-allergie en het gebruik van crèmes die arachideolie bevatten.

 

Grundy et al. (2002) rapporteerde twee cohorten van 4-jarigen: 1218 van 1456 geboren 1989 en 1273 van 2876 geboren 1994-1996. Vragenlijsten gaven 6/1218 en 13/1273 pinda-allergie (0,5% en 1,0%) en SPT gaven 11/981 en 41/1246 (1,1% en 3,3%). Dit suggereert stijgende snelheden van pinda-sensibilisatie, maar er werden geen statistisch significante verschillen in klinische reactie waargenomen.

 

Verschillende artikelen hebben onderzocht hoe de symptomen van pinda-allergie veranderen met de tijd en of kinderen pinda-allergie oplossen (de meeste melk- of ei-allergische kinderen verliezen hun allergieën). Dit wordt soms "de natuurlijke geschiedenis van pinda-allergie" genoemd. Deze studies toonden aan dat 8% - 21% van de kinderen in staat was om pinda te verdragen gedurende ongeveer 5 jaar na de diagnose (Hourihane et al. 1998 [1858]; Vander Leek et al. 2000 [1856]; Spergel et al. 2000 [1859] ; Skolnick et al. 2001 [1855]). De resolutie van pinda-allergie was geassocieerd met jongere kinderen in plaats van tieners of volwassenen; met mildere aanvangssymptomen (urticaria in plaats van anafylaxie); allergie voor pinda's alleen in plaats van voor verschillende voedingsmiddelen; en met lagere IgE-niveaus bij diagnose. Vander Leek et al. (2000) [1856] wees op het veelvuldig voorkomen van meer ernstige symptomen bij daaropvolgende pinda-blootstellingen waardoor Sampson (2000) [1860] suggereerde dat alle individuen die als pinda-allergisch zijn gediagnosticeerd een EpiPen(R) moeten dragen.


Vervolgens toonden verdere studies aan dat enkele van de personen die een uitdagingstest met tolerantie voor pinda hadden doorstaan, later een herhaling van pinda-allergie leden (Fleischer et al. (2003); Fleischer et al. (2004)). Dit leek te correleren met het blijven vermijden van pinda's na de uitdaging, wat suggereert dat consumptie tolerantie handhaafde.

Het advies is dus dat na een negatieve uitslag van een pinda-provocatie de pinda weer opgenomen moet worden in het maaltijdpatroon.