HOOIKOORTS

HOOIKOORTS ook wel Pollinosis genoemd

 

Hooikoorts (seizoensgebonden allergische rhinitis) is een langdurige (langer dan 4 weken) of zich vaak herhalende aandoening met een verstopte neus, een loopneus, niezen of jeuk in de neus, veroorzaakt door allergie voor de pollen van bomen of grassen. Hoofdpijn, reukstoornissen en klachten van branderige of tranende en rode ogen kunnen hierbij ook voorkomen.

 

 

Hoe herkent u het?

 

Als u last krijgt van een verstopte neus, loopneus, niezen of jeuk in de neus, of tranende en/of branderige rode ogen, dan is het mogelijk dat u allergisch bent voor iets in de lucht. Als uw klachten dan ook nog seizoensgebonden zijn, dat wil zeggen dat uw klachten beginnen ergens tussen januari en juni en uiterlijk in de herfst weer over zijn, dan kan het zijn dat u allergisch bent voor pollen, het stuifmeel van bloeiende bomen, grassen of onkruiden. Een boompollenallergie kan na een zachte winter al in januari beginnen, want dan bloeit de els. Andere bomen beginnen in februari/maart met de bloei. Grassen beginnen in mei/juni met bloeien. Zodra de bloei van die bomen of grassen waar u overgevoelig voor bent voorbij is, zijn ook uw klachten verdwenen. Als u deze klachten herkent, is het heel goed mogelijk dat u hooikoorts hebt. Bij kinderen jonger dan 5 jaar komt hooikoorts niet vaak voor.

 

 

Hoe ontstaat het?

 

Hooikoorts of pollenallergie is een apart onderdeel van de aandoening allergische rhinitis. Hierbij heeft iemand klachten van de neus, die worden veroorzaakt doordat microscopisch kleine deeltjes in de lucht abnormaal prikkelend op het neusslijmvlies werken. Die kleine deeltjes heten allergenen, en omdat ze door adem te halen (= inhalatie) in contact komen met het neusslijmvlies is de volledige naam inhalatieallergenen. In het geval van hooikoorts zijn deze inhalatieallergenen de pollen van bloeiende bomen of grassen. Omdat deze bomen en grassen alleen in een bepaalde tijd van het jaar bloeien, wordt hooikoorts seizoensgebonden allergische rhinitis genoemd. In het neusslijmvlies zitten zogenaamde mestcellen. Bij allergische rhinitis gaan deze mestcellen kapot als ze in contact komen met een binnenkomend allergeen. Hierbij komen diverse stoffen vrij die een grotere doorgankelijkheid van de bloedvaten in de neus en prikkeling van de zenuwuiteinden veroorzaken. Hierdoor ontstaat een grotere vochtuitscheiding, jeuk en niezen. Bij ongeveer de helft van de patiënten met allergische rhinitis ontstaat er daarna nog een grotere gevoeligheid (hyperreactiviteit) van het neusslijmvlies, waardoor steeds kleinere hoeveelheden van het allergeen al een reactie kunnen uitlokken.

Andere inhalatieallergenen, zoals huisstofmijt en de huidschilfers van huisdieren veroorzaken dezelfde klachten bij iemand die daar allergisch voor is. Het onderscheid met hooikoorts is dat hooikoorts een seizoensgebonden aandoening is. In sommige families komt hooikoorts veel voor. Dit heeft te maken met het feit dat de neiging om allergisch te reageren op allerlei omgevingsfactoren (allergenen) erfelijk bepaald is. Verder zijn omgevingsfactoren in de eerste levensjaren van belang, waarbij aanwijzingen zijn voor de invloed van infecties, sigarettenrook en mogelijk luchtverontreiniging. Het voorkomen van allergische rhinitis in de huisartspraktijk is tussen 1975 en 1995 verdubbeld. De invloed van omgevingsfactoren is uitgebreid onderzocht, maar is nog niet geheel duidelijk. Er is bijvoorbeeld een onderzoek gedaan onder kinderen in voormalig Oost- en West-Berlijn. Door de val van de Berlijnse muur veranderden de omstandigheden waarin de kinderen opgroeiden. Ondanks grotere mate van luchtverontreiniging in Oost-Berlijn, kwam allergie hier aanvankelijk minder vaak voor. Na de val van de muur werden de huizen beter geïsoleerd (meer huisstofmijt), en kwamen meer huisdieren. In de jaren na de val van De Muur bleek het voorkomen van allergische rhinitis onder de Oost-Duitse jeugd snel toe te nemen. Mogelijk speelt het te weinig doormaken van infecties op jonge leeftijd een rol.

 

 

Is het ernstig en wat kunt u verwachten?

 

Hooikoorts kan erg hinderlijk zijn, maar is meestal niet ernstig. Uit diverse studies is gebleken dat het wel een belangrijk negatief effect kan hebben op iemands welbevinden. Het wordt in de loop van enkele (soms tientallen!) jaren vanzelf minder. Bij hooikoorts kan ook astma bestaan, wat chronisch kan worden. Als u naar uw huisarts gaat kan die uitzoeken voor welke pollen u overgevoelig bent en kunt u met behulp van leefadviezen en eventueel medicatie uw klachten zoveel mogelijk bestrijden.

 

 

Wanneer naar de huisarts?

 

Als uw klachten niet al te ernstig en zeer duidelijk zijn, dat wil zeggen: klachten bij droog zonnig weer en klachten alleen in de zomer en jeukende ogen, dan zal de huisarts waarschijnlijk geen aanvullend onderzoek doen. In alle andere gevallen kan de huisarts een huidpriktest of een bloedonderzoek op allergie doen. Indien deze test positief is kan er verdere onderzoek plaatsvinden. Na dat onderzoek weet u voor welke allergenen u overgevoelig bent en kunt u proberen deze allergenen zoveel mogelijk te vermijden, maar dit is bij een pollenallergie vaak heel moeilijk.

Als het vermijden van allergenen onvoldoende mogelijk is of onvoldoende effectief is, kan de huisarts u het gebruik van medicijnen adviseren. Deze moet u dan gebruiken vlak voor en gedurende het bloeiseizoen van ‘uw’ allergenen.

De huisarts kan de volgende medicatie voorschrijven:

Een antihistaminicum (bijvoorbeeld desloratadine (Aerius®), cetirizine). Wordt alleen bij klachten of uit voorzorg dagelijks vlak voor en gedurende het bloeiseizoen gebruikt. Dit kan in de vorm zijn van tabletten, een neusspray en/of oogdruppels. De werking treedt binnen een uur in.

Een corticosteroïdenbevattende neusspray zoals mometason (Nasonex®) kan eventueel worden toegevoegd als het antihistaminicum alleen onvoldoende effect heeft.

Cromoglicinezuur kan alleen worden gebruikt als neusspray en/of oogdruppels, of worden toegevoegd als een antihistaminicum alleen onvoldoende effect heeft.

Als u ernstige klachten heeft en onvoldoende bent geholpen met medicatie kunt u overleggen met uw huisarts of u in aanmerking komt voor immunotherapie. Hiervoor kan uw huisarts u naar een specialist verwijzen.

 

 

Wat kunt u er zelf aan doen?

 

Het aanmaken van pollen gaat bij de verschillende planten en bomen niet tegelijk. De els begint in januari en de bijvoet (een onkruid) houdt er in september mee op. Gelukkig heeft niet elke hooikoortspatiënt last van alle pollensoorten. Als u hooikoorts heeft, is het dus verstandig om dit uit te laten zoeken. U kunt dan in de periode dat ‘uw’ pollen actief zijn maatregelen nemen. Wat is er zoal aan te doen? Logisch is: blijf uit de buurt van de pollen. ’s Middags is de concentratie het hoogst, dus plan uw bezigheden buiten de deur en het luchten van uw kamers zoveel mogelijk in de ochtend. Ga niet in de tuin werken, picknicken of kamperen. In bossen blijven de pollen makkelijk hangen. Maak dus geen boswandelingen. Laat gras en graslandschap links liggen. Aan de kust en in de bergen is de concentratie het laagst, daar kunt u vluchten. In honing kunnen pollen zitten. Als u inderdaad klachten krijgt als u honing eet (zeldzaam), kunt u dat dus beter niet meer nemen. Een (zonne)bril beschermt uw ogen. Snijbloemen in huis vormen slechts zelden een probleem. Er bestaat een soort weerbericht voor pollen, van 9 mei tot 18 juli op Teletekst, pagina 709 en om 17.31 uur op Radio 1.

 

Algemene adviezen en voorzorgsmaatregelen (voorbeeld)

 

  • Niet roken
  • Druppelen met zout water of eventueel stomen kan de klachten tijdelijk wat verminderen (een wetenschappelijk effect van deze behandeling is niet aangetoond. )
  • Plan uw vakantie in een pollenvrij seizoen of op een plek (aan de kust, in de bergen) waar weinig pollen voorkomen.
  • Laat niet teveel pollen binnen: houdt overdag uw ramen dicht (vooral bij droog zonnig, winderig weer), ook de autoraampjes.
  • Let op het hooikoortsweerbericht voor u naar buiten gaat. Van 9 mei tot 18 juli op Teletekst, pagina 709 en om 17.31 uur op Radio 1.
  • Maai niet zelf het gras en werk niet intensief in de tuin wanneer u een graspollenallergie heeft.

 

 

Referenties

 

1.  Allergic Rhinitis and Its Impact on Asthma (ARIA): JACI 2001:56: 813-824

2. Contemporary Approaches to Ocular Allergy Management: American College of Allergy, Asthma and Immunology, 1998.

3. Consensus Statement on the Treatment of Allergic Rhinitis. Allergy 2000: 55: 116-134

4. World Allergy Forum program series: WAO 2000-2003